Het bezoek van Orban aan Rusland, waarbij Poetin op de goulash werd uitgenodigd en Orban hem verzekerde dat geen internationaal bevel hem daarbij zou hinderen, maakte weer duidelijk dat het tijd is dat de EU het belang erkent van grenzen, en die ook leert te bewaken.
Schrijvers doen graag voorkomen dat de samenhang in hun oeuvre dankzij weloverwogen beslissingen tot stand is gekomen, maar ik kwam er pas na een paar romans achter dat grenzen een terugkerend thema zijn in mijn werk. Aan mijn debuut, De overtreder, hoefde ik eigenlijk weinig te verzinnen. Het ging over een Russische grensofficier die na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie zelf de kuierlatten neemt naar het westen, en ik was toen nog getrouwd met eentje. Vlak na onze verhuizing naar het grensgebied van Zuid-Limburg zijn we in goede verstandhouding uit elkaar gegaan, maar niet zonder eerst nog samen carnaval te vieren.
Kijk, zo doe je dat, heren en dames politici: samen je ego in bier en belachelijkheid verzuipen, heel gezond. De voormalig grenswacht van de Sovjet-Unie toonde zijn Russische zelfspot door aan het Drielandenpunt carnaval te vieren in zijn oude uniform - een pekske dat hij de eerste twee jaar van zijn volwassen leven had vervloekt. Het was guur buiten, dus die wollen mantel kwam goed van pas. Laarzen en broek ontbraken, maar de koperen koppelriem vonden we nog terug, net als de pet en het jasje. Met de medailles. Zo liep de sergeant van de sovjetgrenstroepen ’85-‘87, aan de arm van een Volendams meisje (dat ik in het echte leven nooit ben geweest, helaas) mee in de optocht van Vaals.
Die zomer hadden we Boertsj bezocht, een vriend die aan een nog veel onherbergzamer grens had gediend, maar nu in de Bourgogne als God op de zak van een Française leefde. Kom op, zei ik, maak ik een foto van jullie. ‘Hoe moeten we kijken,’ vroeg Boertsj, zijn arm in die van zijn vriend hakend, ‘Europees of Russisch?’ Russisch natuurlijk. Het resultaat toont twee grimmig fronsende koppen op de voorgrond van een Frans gedekte tafel. Ach, die Russische, bittere lach door de traan, kom er nog maar om. De humor heeft dat ooit zo geestige volk al lang geleden verlaten, als ik afga op de interviews met de Rus in de straat.
De kwaadste niet: Russische grenswacht deelt blikje gecondenseerde melk met ijsbeer.
‘Heb jij de vijand ooit gezien, toen?’ vroeg Boertsj aan Tolik, ‘ik bedoel, die van de overkant, die zo stond te popelen om ons land te infiltreren?’ Want dat was officieel de taak van de grenstroepen: de Sovjet-Unie beschermen tegen kwaadwillenden van buitenaf. Dat het in de praktijk meestal andersom was en de grenssoldaten steeds vaker zelf overliepen, was een goed bewaard taboe. De bewaking van de Sovjetgrenzen stond onder auspiciën van de KGB, daar kwam je niet zomaar terecht. Niet zonder trots vertelde Tolik hoe hij op het schoolplein al in de gaten werd gehouden, hoe zijn leraren notities maakten van zijn leiderskwaliteiten, en hoe die notities mee hadden gewogen bij zijn selectie voor militaire dienst. Zo ging dat in die tijd. Dat er daarna een andere tijd aanbrak, die van de Perestrojka, waarin hij schijt kreeg aan het socialisme, zijn haar liet groeien en drummer werd, was van later zorg. Maar toen, in ‘86, boven de 69e breedtegraad, piekerde hij er niet over om terug te zwaaien naar die NATO-Noorse schimmen op hun ski’s.
Boertsj had een heel ander verhaal. Dat was geen streberig kind geweest, mocht dus niet bij de elitetroepen, maar werd boven Archangelsk in een helikopter geladen en in de complete nutteloosheid op Nova Zembla neergekwakt. Twee jaar op je buik in de sneeuw, onder de volle duisternis of, de andere helft van het jaar, het onvermoeibare licht. Eens per maand werd er een voedselpakket gedropt maar niemand die de moeite nam om te landen en eens te kijken hoe het ervoor stond met die jongens. Uiteindelijk zagen ze eruit als Robert Falcon Scott op zijn laatste dagen. ‘Mijn baard was nog langer dan nu,’ zei Boertsj, ‘wie maakte het wat uit! En kwám er maar eens een infiltrant op bezoek, we hadden hem met open armen ontvangen.’
Van de Sovjetgrenzen is er nog ruim zestigduizend kilometer over. Rusland grenst aan achttien landen, waaronder de Verenigde Staten en China. Je zou denken dat een kilometer meer of minder dan niet meer uitmaakt. Dat je nou rondom het platgetreden Drielandenpunt wel eens een paaltje verschuift (op Eperheide zijn ver voorbij de gietijzeren pilaren uit 1843 houten paaltjes met de Belgische driekleur in Nederlandse bodem geslagen, wat mot dat eigenlijk?) maar Poetin had aan zeventien miljoen vierkante kilometer nog niet genoeg en stortte het continent in een bloedige oorlog om een perceeltje van de buurman. Het is nog steeds verrassend dat dit als een verrassing kwam. De stappen tot landsuitbreiding werden immers steeds openlijker genomen. Wat in 2007 nog met een stiekeme teen in het water begon - twee onderzeeërs plantten een vlag op de olierijke zeebodem onder de Noordpool - liep via de grensschendingen met Japan en Georgië door naar de annexatie van de Krim in 2014. Overigens heeft het Russisch imperialisme, van Ivan de Verschrikkelijke tot het Rode Leger, nooit een schip nodig gehad. Ze hield de koloniën keurig binnen boord en zo viel er geen onvertogen woord over de uitbuiting van Kareliërs, Lakken of Tartaren, zoals ook niemand ooit de Russische lijfeigenen heeft herdacht.
Wie lachte om het onderzees vlagvertoon, een stunt die zo uit Kuifje leek te komen, was zeker nog nooit naar Kaliningrad gegaan. Een ander woest staaltje van Russisch voet bij stuk houden. De exclave die ze in de Tweede Wereldoorlog op de Duitsers veroverden en in de jaren daarna van de oorspronkelijke bevolking zuiverden, ligt nu ingeklemd tussen twee landen van de Europese Unie. Toen ik in 1992 op weg was naar Litouwen bleef daar de slagboom omlaag; voor Kaliningrad bleek een soort winkelsluitingstijd van kracht, en het was kwart over zes. Jarenlang was de exclave de inzet van een eis die Poetin deelde met Erdogan: visumvrij reizen door Europa. Nu hoeft het niet meer zo nodig, want die twee schudden gewoon handen met de rest van de lefgozerige wereld.
Waar de EU voor de inwoners van Kaliningrad soepele regels hanteert om de grens met Polen over te steken, blijft Loekasjenko’s Belarus het enige land waarmee Rusland een bilateraal grenzenvrij verkeer onderhoudt. Buitenlandse infiltratie stond ook voor de oorlog met Oekraïne voor de Russische grenstroepen, die nog steeds onder de veiligheidsdiensten vallen, hoog op de taakomschrijving. Zo werden er in de poolregio de afgelopen jaren tientallen posten bijgebouwd. Die behelzen meer dan een wachthokje en een rol prikkeldraad. Tot de pogranzona hoort niet alleen de grensstrook, maar ook de dorpjes er omheen, met gewone burgers die in de Sovjet-Unie speciale documenten droegen om van en naar hun huis te komen. Die zones hoefden niet aan landsgrenzen te liggen, maar omsingelden ook de gesloten steden in het binnenland; wapens en rotzooi producerende oorden als Arzamas-16 en Perm-76. De grenssoldaten hebben hun eigen bakker, dansorkest, feestdag (28 mei) en krant. In de editie uit 1987 lees ik een lofrede op korporaal Damir Achmadulin, de kok die altijd ‘strak en accuraat’ te werk gaat, aan wie ‘elke kameraad een voorbeeld moet nemen’, en een eindeloze, minuscuul afgedrukte lofrede van Gorbatsjov over de helden van de poolcirkel in de Grote Vaderlandse Oorlog. Want als je bij de grenstroepen dient, ben je ook bewaker van lands’ ideologie. Die propagandalessen waren een warme afwisseling van de trainingen in de sneeuw, als ik mijn ex-man mag geloven; een mooi moment om weg te doezelen.
‘Heb je er niets van opgestoken?’
‘Weet ik veel.’
‘Ik lees hier dat jullie ook subversieve lectuur moesten onderscheppen. Waar kwam die dan vandaan?’
‘Geen idee. Het is lang geleden.’
Hij wil niet praten, voel ik door de telefoon. Ik wil weten hoe het zit met die controle-volgstrook, een speciale, arbeidsintensieve grondbewerking aan de grens, waardoor die praktisch onbegaanbaar werd. Cryptisch.
‘Nou, gewoon, dan kon je de grens niet over zonder sporen na te laten.’ Maar die laat je toch sowieso achter, in de sneeuw? Ik moet denken aan de smokkelklomp, alweer iets uit een strip: deze uitvinding werd in Limburg en Zeeland gebruikt om de commiezen op het verkeerde been te zetten. De zool van zo’n klomp zat er namelijk andersom op geplakt, zodat het leek alsof het spoor van de smokkelaar landuitwaarts leidde, in plaats van andersom.
Ongemakkelijke zucht aan de andere kant van de lijn. Sergeant Smirnov doet er het zwijgen toe. Er is bijna twintig jaar verstreken sinds we ons verheugden over de meest krankzinnige schending van de Russische grenzen sinds Matthias Rust met zijn vliegtuigje op het Rode Plein landde. Het was zomer in Sint-Petersburg, 1995.
Boez, de tubaspeler, belde ons wakker.
‘Je gelooft het nooit. De Azart ligt in de Neva.’
Net als Boez kenden we dit schip uit de Amsterdamse haven. Een roestige vleetlogger met toeters en bellen, zoals een boom op het dek met een fiets erin. De bemanning bestond uit theater- en potsenmakers, de kapitein, August, was een echte nar, met toeters en bellen dus - en in het ruim kon je tot laat stampen op Slavische feestjes. Dat dit anarchistisch gevaarte nu midden in Sint-Petersburg lag, geloofde ik inderdaad niet meteen. Maar het was toch zo. Het narrenschip had de gok genomen om vanuit de Finse golf door te varen en gewonnen, want in de Russische wateren had niemand naar ze om gekeken. Geen controle, niks. Pas toen ze pontificaal voor het Winterpaleis lagen, kwam iemand eens polshoogte nemen. Die middag werden ze naar het Cultuurpark gesleept. Ik trof August nadat hij een voorstelling had gegeven voor Russische kinderen. Een beetje teleurgesteld dat niemand hem naar zijn papieren had gevraagd. Want dan had hij zijn prachtige ‘vaarbewijs voor de gansche wereld’ kunnen laten zien - een gekalligrafeerde rol perkament, ondertekend door koningen en keizers!
De tijden zijn veranderd, op z’n zacht gezegd. Met perkament kom je nergens meer. En dat pekske? Dat hangt hier met medailles en al in de kast stof te happen. Te wachten op beter tijden, of anders een mooi bod op Marktplaats.
Фантастическая история.